Beperking opbouw bovenwettelijke vakantiedagen tijdens ziekte

< Ga terug
25-03-2016
Voor 1 januari 2012 was de opbouw van vakantiedagen in geval van arbeidsongeschiktheid beperkt tot de laatste zes maanden. Nadien is die beperking komen te vervallen. De kantonrechter te Utrecht oordeelde onlangs dat ten aanzien van de bovenwettelijke vakantiedagen een dergelijke beperking wel in de arbeidsvoorwaarden kan worden overeengekomen.
De arbeidsovereenkomst met een werknemer wordt per 1 november 2014 – na een periode van langdurige ziekte – door de kantonrechter ontbonden. In de arbeidsovereenkomst van de werknemer is opgenomen dat de inhoud van de overeenkomst nader wordt bepaald door de voorwaarden en bijlagen zoals opgenomen in de Arbeidsvoorwaardengids. In die Arbeidsvoorwaardengids is sinds 1 januari 2012 het volgende opgenomen: ‘De arbeidsongeschikte werknemer bouwt voorts bovenwettelijke vakantiedagen op over het tijdvak van de laatste zes maanden waarin wegens arbeidsongeschiktheid geen arbeid werd verricht.’
Bij de eindafrekening is een totaal van 218 openstaande vakantie-uren uitbetaald, maar volgens de werknemer moeten hier bovenop nog 455 uur worden uitbetaald. Dit betreft onder meer de wettelijke uren over 2012 tot en met 2013 (volgens de werknemer zijn die niet een half jaar na afloop van het kalenderjaar vervallen omdat hij vanwege zijn ziekte niet in staat is geweest de vakantiedagen op te nemen) en de bovenwettelijke uren over de jaren 2012-2014. Volgens de werknemer mocht de werkgever hiervoor geen afwijkende regeling vaststellen.
Wat betreft het vervallen van de wettelijke dagen stelt de kantonrechter dat de werknemer moet onderbouwen waarom hij, terwijl hij wel tot re-integratie in staat was, niet in staat was om vakantiedagen op te nemen. Daar hij hier niet in is geslaagd is de kantonrechter van oordeel dat de niet opgenomen wettelijke vakantiedagen over 2012 en 2013 mochten vervallen.
Ten aanzien van de bovenwettelijke uren overweegt de rechter dat sinds 2012 een arbeidsongeschikte werknemer volledig vakantiedagen opbouwt, maar dat (op grond van artikel 7:635 lid 5 BW) ten aanzien van de bovenwettelijke uren bij schriftelijke overeenkomst ten nadele van de werknemer hiervan kan worden afgeweken. Volgens de werknemer kon dat alleen bij een afspraak tussen de sociale partners (dus tussen bonden en werkgevers), maar dat argument veegt de rechter van tafel. Uit de parlementaire stukken valt niet op te maken dat met ‘partijen’ uitsluitend de sociale partners worden bedoeld.
Verder betwist de werknemer dat afwijkende schriftelijke afspraken met hem zijn gemaakt. Bij zijn indiensttreding (voor 2012) heeft getekend voor de arbeidsvoorwaardengids die op dat moment gold en een wijziging is dus op hem niet van toepassing. De werkgever stelt echter dat de Arbeidsvoorwaardengids onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst middels een incorporatiebeding. De kantonrechter is het hiermee eens oordeelt dat de incorporatie zich mede uitstrekt tot alle wijzigingen die zich voordoen. Feit dat er gesproken wordt over een arbeidsvoorwaardengids brengt met zich mee dat bepalingen die hierin vermeld staan van toepassing zijn, inclusief wijzigingen.
Bron: Ktr. Utrecht 27-01-2016